KERKWOORDEN

In de kerk worden vaak woorden gebruikt die men nergens anders hoort.

In 10 afleveringen in KERK & leven gaf Deken Wim, van de Pastorale eenheid Sint-Trudo Sint-Truiden, toelichting over de oorsprong en de betekenis van 10 kerkwoorden. Aangezien niet iedereen een abonnement heeft op KERK & leven en opdat dit verrassend en boeiend verhaal niet zou verloren gaan, mochten wij van Deken Wim deze teksten opnemen in de website van Melveren


1. Kapel

W e kennen allemaal Sint Maarten en het verhaal van zijn soldatenmantel die hij in twee sneed om een bedelaar te beschermen tegen kou en ontbering. 's Nachts droomde hij dat hij Jezus zag, die die halve mantel droeg, waarbij Maarten herinnerd werd aan de woorden in het evangelie volgens Mattheüs 25,36: "Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed" en 25,40: "Wat ge voor een van mijn geringste broeders hebt gedaan, hebt ge voor Mij gedaan."

Sint Maarten werd uiteindelijk bisschop en stierf in het Franse Tours in het jaar 397. Hij werd op 11 november begraven in de basiliek van Tours. Al gauw na zijn dood kwam de verering op gang en in de 7e eeuw werd er een nieuwe basiliek aan hem gewijd.

Kapel Onze-Lieve-Vrouw met de open hand Klik op de foto om te vergroten.

Een mantel wordt in het Latijn cappa genoemd. Dat herkennen we nog in het Engelse woord cape. In Tours werd de halve mantel van Sint Maarten als een relikwie vereerd. Het verkleinwoord van cappa is cappella, manteltje. De bedevaarders gingen dus naar de cappella van Sint-Maarten en het duurde niet lang of de ruimte waar de halve mantel bewaard werd, ging zelf ook cappella heten . Naar het voorbeeld van de 'kapel' van Sint-Maarten werden stilaan ook andere gebedsruimten van meestal bescheiden afmetingen, of die een onderdeel zijn van een groter kerkgebouw 'kapel' genoemd.

Zo komt het dus dat we tot op vandaag spreken van een kloosterkapel in een klooster, een gevangeniskapel, een ziekenhuiskapel en een school- of universiteitskapel, een Maria-kapel, een slotkapel in een kasteel enzovoort.


2. Parochie

B ij de evoluties die de kerk in onze streken momenteel meemaakt, wordt de vraag gesteld hoe we vandaag parochie kunnen zijn. Vaak wordt 'parochie' begrepen als een soort synoniem voor een dorp of een wijk in de stad. In een tijd waarin zowat iedereen katholiek was, viel de parochie inderdaad min of meer samen met het dorp of de wijk. Ik vond het als kind erg verwarrend dat er een gemeenteraad was én een parochieraad. Het leek me een onnodige verdubbeling.

Kapel Onze-Lieve-Vrouw met de open hand

Maar als we naar de oorspronkelijke betekenis van het woord 'parochie' kijken, dan stellen we vast dat het niet hetzelfde als 'dorp' of 'wijk' betekent. De eerste christenen waren zich ervan bewust dat ze wel in deze wereld woonden, maar niet van deze wereld waren. Paulus schrijft dat ons vaderland in de hemel is. De christelijke gemeenschap kan dus nooit zomaar samenvallen met de cultuur waarin ze leeft. Christenen zijn in elke cultuur ook altijd 'vreemdelingen en voorbijgangers' (Hebreeën 11,13).

Zo is het woord 'parochie' ontstaan: de gemeenschap van de christenen valt niet samen met algemene samenleving; ze 'woont erbij'. Het woord 'parochie' is immers afgeleid van het Griekse 'para' dat 'erbij' betekent en het woord 'oikos' dat 'woonst' betekent. Christenen zijn mensen die 'erbij wonen'; die op bepaalde punten 'anders' zijn.

De visie en de levenswijze van de christen is altijd ook verschillend van die van de heersende cultuur. Christenen verblijven altijd een beetje 'in den vreemde'. Uit de tweede eeuw is een brief bewaard aan een man die Diognetes heette. Daarin staat: "Christenen leven in hun vaderland, maar als vreemdelingen ('paroikoi') ... Vreemde grond is voor hen een vaderland en elk vaderland is voor hen vreemde grond. ... Christenen zijn in de wereld maar niet van de wereld."

Het is goed om ons over deze oorspronkelijke betekenis van 'parochie' te bezinnen nu we op zoek zijn naar een nieuwe plaats en vorm om in de huidige samenleving een christelijke gemeenschap, een 'parochie', te vormen die niet langer zomaar samenvalt met dorp of wijk. Denk er eens over na: op welke manier is een christelijke gemeenschap 'anders'?


3. Kazuifel

D e liturgische kleding stamt uit de laat-Romeinse profane klederdracht. Aanvankelijk bestond er geen speciale liturgische kleding. De scheiding tussen profane en liturgische kleding verliep geleidelijk en is niet overal op hetzelfde tijdstip tot stand gekomen, maar in de achtste eeuw is ze een feit. Dan wordt als bovenkleding door alle geestelijken een kazuifel gedragen. Later is dit alleen aan de priesters en bisschoppen voorbehouden.

Kazuifels Klik op de foto om te vergroten.

Bij de viering van de eucharistie draagt de priester dus als overkleed een kazuifel. Oorspronkelijk was het kazuifel een groot cirkelvormig stuk stof met in het midden een gat waar de priester zijn hoofd kon door steken. Omdat dit nogal onhandig was, werd er in de loop van de eeuwen omwille van het gemak steeds meer stof boven, onder en opzij vanaf gehaald. Het kazuifel werd dus kleiner, maar vaak wel meer versierd met borduurwerk en brokaat. Na het Tweede Vaticaans concilie werd er voor een kazuifel weer meer stof gebruikt en werd de versiering weer soberder.

'Kazuifel' is afgeleid van het Latijnse woord 'casula'. 'Casula' is het verkleinwoord van 'casa' dat 'hut' of 'huis' betekent. Een kazuifel, casula, is dus letterlijk een 'huisje'. Dat slaat op de oorspronkelijke vorm.

In de loop der eeuwen is men aan het kazuifel ook symbolische betekenissen gaan toekennen: De Franse monnik Rhabanus Maurus (gestorven in 856) aanzag het kazuifel als het symbool van de liefde, als de mantel van de liefde, de hoogste deugd. Het werd ook beschouwd als een schild dat de priester tegen de machten van de duisternis bescherming bood. Soms werd ook de zijde die bij een liturgisch gewaad gebruikt werd, symbolisch geduid als een verwijzing naar de verrijzenis: de zijderups sterft immers om in heerlijkheid uit zijn cocon als vlinder te verrijzen.


4. Tabernakel

D e chiro-jongens van Sint-Marten in het centrum van Sint-Truiden zijn al jaren gefascineerd door wat ze noemen 'de gouden kast' in de kerk. Te pas en te onpas hebben ze het daarover in gesprekken met hun proost.

Tabernakel Klik op de foto om te vergroten.

Die 'gouden kast' is lang niet van goud - hoogstens zijn de deuren soms verguld - maar het is voor ieder die de kerk binnenkomt wel duidelijk dat dit een bijzonder object is. De geconsacreerde hostie, het heilig brood, Lichaam van Christus wordt erin bewaard. We noemen dit het 'tabernakel'.

Waar komt dit woord vandaan? Eigenlijk betekent het 'tent'. Je vindt het ook terug in het woord 'taveerne' dat café of herberg betekent. Een taberna of tabernaculum is dus een tent of een hut waar je beschutting kan vinden en elkaar kan ontmoeten. In de religieuze context van het Joodse geloof verwijst het meer bepaald naar de 'tent der samenkomst'. Die was volgens de Hebreeuwse Bijbel een verplaatsbare tent die dienstdeed als plaats van aanbidding voor de Israëlieten en die symbool stond voor Gods verblijf in hun midden. Het verhaal in de Bijbelboeken Exodus, Leviticus en Numeri verhaalt hoe de tent werd vervaardigd en in gebruik genomen overeenkomstig de instructies die Mozes volgens de Bijbel van God had gekregen op de berg Sinaï.

Hoe is het dan tot een tabernakel in de christelijke kerk gekomen? Om aan zieken en stervenden de communie te kunnen brengen, is het nodig dat er na de viering van de eucharistie een beetje van het geconsacreerde brood bewaard wordt. Dit lichaam van Christus moet veilig en met de meeste eerbied opgeborgen worden. Een meestal rond, metalen doosje is hiervoor gebruikelijk, dat heet de pyxis. In vroegere tijden werd deze pyxis bewaard in een 'eucharistische duif', een metalen duif met onder een deksel in zijn rug de bergplaats. De duif symboliseert de heilige Geest die het brood heeft geconsacreerd tot het Lichaam van Christus.

Tabernakel-Duif Klik op de foto om te vergroten.

Deze duif werd in de kerk boven het altaar opgehangen - soms in een stoffen zak - en zo werden de hosties voor de zieken en stervenden bewaard. De gewoonte om het eucharistisch brood op die manier in een duif boven het altaar te bewaren is tot op vandaag gebruikelijk in de orthodoxe kerken. Dit was dus ook bij ons de oudste vorm van een christelijk tabernakel. Het wordt een 'hangtabernakel' genoemd.

Vanaf de 14e eeuw werd het hangtabernakel steeds vaker vervangen door een sacramentshuisje (een heel fraai voorbeeld daarvan vindt men in de kerk van Zoutleeuw), nog later gevolgd door het vaste tabernakel op het altaar zoals we het nu meestal kennen.


5. Mijter

O ok wie helemaal niet vertrouwd is met de katholieke godsdienst en gebruiken, kent wel het woord 'mijter'. Onderzoek heeft aangetoond dat 98% van de Nederlanders en 92% van de Vlamingen weten wat een mijter is. Dat hebben we te danken aan Sinterklaas, wellicht de bekendste van alle bisschoppen. Sint Nicolaas was bisschop in Myra dat ligt in het huidige Turkije. Vandaag willen we het hebben over dat liturgische hoofddeksel van een bisschop - of van een abt: de mijter.

Mijter Klik op de foto om te vergroten.

Het Latijnse woord voor mijter is 'mitra' en betekent 'muts met banden'. De oorsprong van de mijter is niet zo duidelijk. Volgens sommigen droegen reeds Romeinse hoogwaardigheidsbekleders zulk een muts en heeft de kerk dat van hen overgenomen. Volgens anderen is het gebruik van een mijter van veel latere datum en in de Westerse kerk pas ingevoerd in de 11e eeuw. We hebben uit de eerste 1000 jaar van de kerkgeschiedenis geen afbeeldingen van bisschoppen met een mijter. In de Oosterse kerk werd de mijter nog veel later ingevoerd.

Mijter

Opmerkelijk is het verschillend uitzicht van de mijter in de Westerse en in de Oosterse kerk. De Latijnse kerk kent de mijter als hoofddeksel met twee rechtopstaande flappen en twee linten. Priesters van de heidense Romeinse godsdienst droegen zulke linten als teken van hun waardigheid. Ook een keizerskroon kon zulke linten hebben. In de Oosterse kerk ziet de mijter er eerder uit als een kroon, vaak versierd met icoontjes.

Mijter Klik op de foto om te vergroten.

In de oude liturgie van de bisschopswijding werd de mijter ook "symbool van het Oude en het Nieuwe Testament" genoemd. De mijter dus als teken dat de bisschop geroepen is om het evangelie en de geloofstraditie van de Kerk te verkondigen en uit te leggen. De twee delen van de mijter getuigen van de twee delen van Gods Woord, Oude en Nieuwe Testament, die het vaste fundament en de bron zullen zijn van waaruit de bisschop zijn verkondiging neemt. Die oude liturgie noemde de mijter ook de “vreeswekkende helm van bescherming en heil”. In die zin kan je zeggen dat een mijter behoort tot de gevechtsuitrusting van de bisschoppen in hun strijd voor het goede.

In de loop van de geschiedenis werd het recht om een mijter te dragen ook aan andere personen dan bisschoppen en abten toegekend. Zo kregen sommige koningen het recht om mijter en staf te dragen. En ook sommige abdissen - zoals bijvoorbeeld de abdis van de Benedictinessen in het Italiaanse Conversano - mochten een mijter op het hoofd zetten. Dit gebruik werd in 1917 door het kerkelijk recht evenwel verboden...


6. Deken

B ij het woord 'deken' denken de meeste mensen in de eerste plaats aan een meestal rechthoekig kleed van isolerende stof, vaak wol. Het wordt op een bed gelegd om de lichaamswarmte vast te houden. In het kerkelijke jargon verwijst 'deken' naar een persoon. De deken vervult namens de bisschop een coördinerende rol voor een geheel van parochies dat 'dekenaat' wordt genoemd. Een andere benaming voor 'deken' is 'aartspriester'.

Dekaan Klik op de foto om te vergroten.

Waar komt dit woord 'deken' vandaan? Het wordt trouwens niet alleen in de kerk gebruikt, maar bijvoorbeeld ook aan universiteiten waar er sprake is van een 'decaan': het hoofd van een faculteit. Het Latijnse woord 'decanus' verwijst naar het leger waar de decanus aanvoerder was van tien soldaten (zoals we uit het evangelie ook een honderdman kennen die verantwoordelijk was voor honderd militairen.) Het Latijnse woord heeft zijn oorsprong in het Griekse woord: 'dekanos'. 'Deka' betekent in het Grieks 'tien'.


7. Ciborie en Baldakijn

Ciborie Klik op de foto om te vergroten.

D e ciborie is in de katholieke liturgie de kelk waarin de geconsacreerde hosties worden bewaard. In tegenstelling tot de miskelk heeft de ciborie een deksel, waarop doorgaans een rechtopstaand kruisje is bevestigd. In Nederlandse teksten vindt men voor de eerst keer het woord 'ciborie' in 1451. Als Nederlandse benaming vindt men hiervoor ook het woord 'ouwelvaas'.

De oorsprong van het woord 'ciborie' is Grieks: kiborion en verwijst naar het zaadvat van de Egyptische waterlelie dat de vorm van een beker heeft.

Behalve als aanduiding voor de kelk waarin de hosties worden bewaard, wordt ditzelfde woord 'ciborie' in kerkelijke taal ook gebruikt om een altaaroverkapping aan te duiden die op vier zuilen rust van metaal, hout of steen. Dit werd gezien als een omgekeerde beker op 4 zuilen; vandaar de benaming 'ciborie'. Oorspronkelijk was het bedoeld als bescherming, maar later werd het meer als versiering toegepast. Een van de beroemdste voorbeelden is het baldakijn boven het altaar in de Sint-Pieterskerk van Rome.

Baldakijn Klik op de foto om te vergroten.

In deze betekenis is 'ciborie' dus min of meer synoniem van 'baldakijn'. Een baldakijn kan in het Nederlands ook 'troonhemel' genoemd worden. Het woord baldakijn zelf betekent letterlijk (kostbare) 'stof uit Bagdad'. Bagdad werd in de Middeleeuwen ook 'Baldac' genoemd. Het bronzen baldakijn van de Sint-Pieter verwijst nog in zijn vorm naar gedrapeerd stof.

Bij de sacramentsprocessie wordt het baldakijn boven de monstrans met het heilig Sacrament gedragen. Ook boven heiligenbeelden zoals boven het Mariabeeld in de kroningsprocessie in Tongeren wordt een baldakijn gedragen. En vroeger toen de paus nog werd rondgedragen op een draagstoel, werd er soms boven hem een baldakijn gehouden.


8. Aalmoezenier

W e kennen het woord 'aalmoezenier' vandaag als iemand die geestelijke bijstand verzorgt aan bepaalde groepen zoals jeugdbewegingen, militairen of gevangenen. De oorsprong van 'aalmoezenier' is Grieks. 'Aalmoes' komt van het Griekse 'eleimosunè' dat letterlijk 'medelijden' betekent. We herkennen het ook in het 'Kyrie eleison' dat we bij het begin van de eucharistie bidden en dat we kunnen vertalen met 'Heer, heb medelijden' of 'Heer, ontferm U'.

Aalmoezenier Klik op de foto om te vergroten.

Meer concreet ging het bij een 'aalmoes' niet simpelweg om een gevoel, maar om een daadwerkelijke gift uit meevoelen met een noodlijdende. Het Middelnederlandse 'aelmoesenier' was dan ook de aanduiding voor een geestelijke die de aalmoezen van de Kerk beheerde of verdeelde, of toezicht hield op het armbestuur in de steden.

Vandaag wordt het woord dus in een gewijzigde zin gebruikt. De aalmoezeniers zijn voor velen in het leger of de gevangenis een vertrouwenspersoon omdat ze losstaan van het systeem en met de militairen of gedetineerden in de eerste plaats als mens omgaan. Ze hebben deze vertrouwenspositie op basis van hun ambtsgeheim. Een gesprek met een aalmoezenier is dus altijd strikt vertrouwelijk. Wist je dat er in België een eigen 'Bisdom bij de Krijgsmacht' bestaat? Begin 2008 telde dit Bisdom bij de Krijgsmacht 15 actieve aalmoezeniers, waaronder 2 lekenaalmoezeniers.


9. Basiliek

Basiliek Klik op de foto om te vergroten.

I n ons dekenaat staat een echte basiliek: de basiliek van Kortenbos.

In België dragen 28 kerken die titel. Het Nederlandse woord 'basiliek' is afgeleid van het Latijnse woord 'basilica', dat op zijn beurt weer is afgeleid van het Oudgriekse 'basilikè' dat "koninklijk gebouw" betekent. Het Oudgriekse woord 'basileus' betekent immers koning.

Bij de Romeinen en Grieken bestond de basiliek meestal uit een grote langwerpige zaal, aan een of aan de beide uiteinden op een halve cirkel uitlopend. Dit werd de apsis genoemd. Vele basilieken hadden alleen het middenschip, de grootste hadden, behalve dat middenschip, aan weerskanten een zijbeuk, die er door een rij kolommen van gescheiden werd. In de halfronde apsis zetelden de rechtbanken, terwijl de ruimten tussen de kolommen werd ingenomen door de uitstallingen van kooplieden, door geldwisselaars, die er zaken deden, enz. De basiliek was, met andere woorden, een overdekte vergaderplaats.

De Westerse kerk heeft deze vorm van gebouw overgenomen als kerkgebouw. Dat werd als volgt ingericht: Aan het eind van de middenbeuk stond, in het halfrond, de troon van de bisschop met aan weerszijden de banken voor de priesters; daarvoor het altaar en voor het altaar een van het middenschip afgescheiden ruimte voor het koor. De grootste basilieken zijn gebouwd in kruisvorm; daarin loopt vlak voor het halfrond een dwarsbeuk, die met het middenschip een kruis vormt.

In de Katholieke Kerk is basiliek tevens een eretitel voor bijzondere kerkgebouwen. Het gebouw hoeft geen basiliek te zijn in architectonische zin, ook andere kerktypen komen voor deze titel in aanmerking.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen basilica maior ('grotere basiliek') en basilica minor ('kleinere basiliek'): er zijn slechts vier grotere basilieken die alle vier in Rome liggen: de Basiliek van Sint-Jan van Lateranen, de Sint-Pietersbasiliek, Basiliek van Maria de Meerder en de Basiliek van Sint-Paulus buiten de Muren. De belangrijkse van deze vier is niet - zoals vaak gedacht - de Sint-Pieter, maar de basiliek van Sint-Jan van Lateranen die de 'aartsbasiliek' wordt genoemd en die ook de titel heeft van 'de moeder en het hoofd van alle kerken in Rome en in de wereld'.

Alle andere basilieken (in 2016: ruim 1700) vallen onder de groep van de kleinere basilieken. De eretitel basilica minor wordt toegekend aan bijzondere heiligdommen die zijn uitverkoren vanwege hun historische betekenis of omdat er een bijzonder reliek ligt of vanwege het feit dat de kerk een bedevaartsoord is. Dit laatste is voor onze basiliek van Kortenbos het geval. De Basiliek van Maria Tenhemelopneming in Kortenbos kreeg de titel in 1936.


10. Liturgie

Liturgie Klik op de foto om te vergroten.

L iturgie heeft zoals vele woorden uit het kerkelijke jargon een Griekse oorsprong. Letterlijk betekent het 'dienst van of voor het volk.' In de Griekse oudheid werd dit woord gebruikt voor een dienst die het algemeen welzijn ten goede kwam en die moest gefinancierd worden door een rijke burger uit eigen middelen. Hij kon dat vrijwillig doen of soms ook omdat het door de wet werd verplicht. Voorbeelden hiervan waren het oprichten van een theater, het bekostigen van zangers bij een opvoering of het uitrusten van een oorlogsschip. In Athene wees de stadsraad liturgieën toe aan degenen die de middelen hadden om die te betalen. Het ging dus om een soort openbare dienstverlening.

In de Griekse vertaling van het Oude Testament wordt het woord 'leitourgia' meestal gebruikt als term voor de cultische diensten. Het Nieuwe Testament en de jonge kerk nemen deze terminologie over.

In de Middeleeuwen wordt in de Oosterse kerken de betekenis verengd: tot op vandaag wordt bij hen alleen de eucharistie wordt met de term liturgie aangeduid. In de Latijnse documenten van de kerk in het Westen daarentegen was de term 'liturgie' eerst lange tijd onbekend. Pas in de 16de eeuw – onder invloed van de Humanisten – begint men de term 'liturgie' te gebruiken. Vanaf de 17de-18de eeuw is het woord echt ingeburgerd, ook in de kerken van de Reformatie. Het gaat dan niet alleen over de eucharistie maar om het geheel van de religieuze eredienst: sacramenten, sacramentaliën, getijdengebed, gebedsvieringen…

 

Terug naar begin pagina Klik hier op de blauwe link om terug te gaan naar het begin van deze pagina